Ik vraag een ogenblikje van uw tijd om met mij te filosoferen over de manier van communiceren van mens tot mens en het begrip ‘geloven’. De bron van woorden is niet het lichaam waaruit ze naar buiten komen, maar de geest in dat lichaam. Die geest kan men ook het denkvermogen noemen. De woorden van de geest zijn het product van een vrij ‘iets’. Dat denkvermogen. Als men het menselijk lichaam op de snijtafel legt en geheel ontleedt, zal men het denkvermogen niet vinden. Wel hersenen en zenuwen en nog een heleboel bederfelijke waar. Toch is dat denkvermogen wel degelijk aanwezig in een levend mens.
Het is echter onstoffelijk. Bij het overlijden van het lichaam eindigt het bestaan van het denkvermogen en bestaat niet meer. Het onstoffelijke denkvermogen is in staat om boodschappen over te brengen naar het onstoffelijk denkvermogen van een ander mens. Een valse gedachte is, ‘naar mijn mening’, dat het onstoffelijke denkvermogen (de geest) na het overlijden van het menselijk omhulsel toch op een of andere wijze zou voortbestaan. Deze opvatting is belangrijk voor de verder ontleding van de zin die de titel vormt van dit artikel.
Geloof
Geloven is ook iets onstoffelijks. Het zetelt in dat denkvermogen of men kan het ook een product van het denkvermogen noemen. Er wordt zeer verschillend gedacht over het begrip geloof. In veel landen is het GRONDWETTELIJK vastgelegd dat men vrij is om te geloven. Gedoeld wordt dan op ‘religieus’ geloven.
Eigenlijk zijn we dan al een stap te ver, want we moeten het eerst nog hebben over het begrip ‘GELOOF’ op zich. Het kan n.l. ook gezien worden los van het religieuze geloof. Geloven is ook denken. Daarom zei ik dat het zetelt in het denkvermogen. De uitspraak ‘ik geloof dat’ is in vrijwel alle gevallen in te wisselen tegen ‘ik denk dat’.
Geloven houdt doorgaans in het accepteren van iets als hoogst waarschijnlijk. Niet meer dan dat. Zodra het meer dan dat is, spreken we van weten en zijn we de grens tussen geloven en weten voorbij.
Bij veel begrippen vragen we ons af wat er wetenschappelijk aan deugt. Zo ook bij het begrip ‘geloof’. Wetenschap is een graad zekerder dan geloof. Het gaat namelijk uit van het meest verifieerbare. Wetenschappers controleren elkaar door het toetsen van elkaars stellingen. Zolang geloof niet het niveau van zekerheid heeft bereikt mag, nee moet op basis van de regels van de wetenschap getwijfeld worden aan dat geloof. Hier kom ik verderop nog nader op terug.
Het niet meer
Ik voeg de volgende 3 woorden van de titel samen, omdat de woorden NIET en MEER in het kader van deze analyse minder belangrijk zijn. Het gaat in wezen om het HET. Wat geloven we?
Tijdens een mensenleven wordt men geconfronteerd met zeer veel onzekerheden. Gelukkig kan een aantal daarvan als onbelangrijk genegeerd worden. In een aantal gevallen moeten we een keus maken. Omdat we spreken over ‘onzekerheden’ moeten we ze beoordelen op hun ‘waarschijnlijkheid’. Dat staat bijna gelijk aan hoeveel geloof we er aan hechten. Soms is de mate van onzekerheid afmeetbaar.
Religieus geloof is van levensbelang. Niet alleen voor de inrichting van ons leven, maar ook voor wat we kunnen verwachten van een vermeend leven na de dood. Het is voor ieders beoordeling hoeveel geloof men hecht aan een bestaan na de dood.
Hierbij onderscheiden we
1. De gelovige
2. De agnost
3. De atheïst
4. De ongelovige (onverschillige wegkijker)
Bij de beoordeling in welke categorie men zichzelf indeelt, speelt de vraag in hoeverre men de zaak beredeneert en in hoeverre het een gevoelszaak is. In het geval van redeneren stuit men op de volgende elementen:
1. Het scheppingsverhaal bevat een aantal tegenstrijdigheden gemeten naar de huidige wetenschappelijke waarde van de gebeurtenissen. Dit zet aan tot grondige twijfel. Dit voor wat betreft het christelijke geloof.
2. De leer van de islam bevat eveneens een aantal tegenstrijdigheden, maar belangrijker is dat deze leer volslagen in strijd is met de humanitaire waarden voor de mensheid. Voor een weldenkend mens (beredeneerd oordelend) is de islam onacceptabel.
Als bij het beoordelen de schaal overslaat naar beredeneren zullen velen terecht komen bij de derde categorie, n.l. het atheïsme. De aanhangers van deze stelling GELOVEN NIET (MEER).
Ik realiseer me dat het voor het dagelijks leven niet kan blijven bij deze analyse. De eerste categorie, de gelovigen, claimen bovenmatig het gedrag voor de totale mensheid. Daarvoor zijn vele voorbeelden. Ik wil één in het oog springend naar voren halen. Voor veel functies, ambten en beroepen wordt bij aanvang ‘beëdiging’ vereist. Daarbij wordt de hulp van een godheid ingeroepen. Weliswaar kan dan ook een belofte afgelegd worden, maar het wordt toch een beëdiging genoemd. Andere voorbeelden zijn de procedures bij trouwen en bij overlijden en begraven. De reeks voorbeelden is verder uit te breiden. Atheïsten zouden zich meer kunnen verenigen om hun plaats in de samenleving meer betekenis te geven.
Het lijkt me zinnig om de betekenis van deze stellingen in gedachten te houden bij de beoordeling van de afschuwelijke dreiging die op ons afkomt. In een wereld-kalifaat zullen ongelovigen, agnosten en atheïsten geen schijn van kans hebben. Hoeveel mensen zullen bereid zijn zich in te zetten om dat te voorkomen?